Paardachtigen (Equidea)

foto’s volgen

 

 

Tot de paardachtigen behoren Przewalskipaard (Equus przewalskii), Onager (Equus hemionus), Kiang (Equus kiang), wilde ezel (Equus africanus), Grévyzebra (Equus grevyi), Steppezebra (Equus quagga) en Bergzebra (Equus zebra). Paardachtigen zijn planteneters, uitgesproken vluchtdieren, kunnen goed lopen/rennen en zijn weerbaar.

Huisvesting
De bodem in de buitenverblijven moeten van dien aard zijn, dat de hoeven van de dieren voldoende kunnen afslijten.

Leefruimte
Buitenverblijf:  Indien de dieren onder intensieve verzorging gehouden worden, mag het verblijf voor maximaal 4 Steppezebra’s, Onagers of wilde ezels niet kleiner zijn dan 500 m². Voor elk volgend dier zijn 80 m² extra vereist.  Een verblijf voor maximaal 5 Grévyzebra’s, bergzebra’s of Przewalskipaarden mag niet kleiner zijn dan 1000 m². Voor ieder volgend dier heeft men 100 m² extra nodig. Voor alle paardachtigen geldt: wanneer een hengst sociaal niet verdraagzaam is moet hij elders ondergebracht worden. Wanneer dat niet mogelijk is, dan moet een tijdelijk verblijf van 150 m² worden afgescheiden van het hoofdverblijf, waarbij hij de andere dieren ook niet kan zien.

Wanneer de dieren extensief gehouden worden zijn er minimaal 1 hengst en 2 merries vereist en elk dier moet 5000 m² ter beschikking hebben.

Binnenverblijf:  Binnenverblijven zijn voor alle niet winterharde soorten vereist. Minimale oppervlaktes zijn ( 2x schofthoogte )² voor 1 dier of (2,3 x schofthoogte)² voor een merrie met veulen. Dit geldt exclusief de ruimte voor de voerbakken.

Schofthoogte in meters 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6
Box (m² per dier) 5,67 6,76 7,84 9,0 10,24
Box (m² merrie + veulen) 7,62 8,94 10,37 11,9 13,54

Wanneer de dieren apart in boxen gehouden worden, moet ten allen tijd, zichtcontact mogelijk zijn tussen de boxen. Wanneer de dieren als groep gehouden worden of met twee in 1 box moet het mogelijk zijn om 1 dier af te scheiden van de rest. Er moet een aparte stal voor de hengst zijn of deze moet snel gerealiseerd kunnen worden.

Het is voor winterharde soorten ( Przewalskipaard, Onager, Kiang) niet nodig om ze in een stal onder te brengen. Het is echter dan wel dringend noodzakelijk dat er een natuurlijk of kunstmatig afdak of andere beschutting is, waar alle dieren, ook de in rang ondergeschikte dieren, tegelijk onder kunnen staan. Ook dient daar voor elk dier een droge ligplaats te zijn. De afmeting van deze schuilplek voor slecht weer dient tenminste (schofthoogte² x 3) per dier te bedragen.

Inrichting
Buitenverblijf:  Voor de inrichting van het verblijf zijn vereist: verschillende types bodem (harde bodem,mulle zandbodem), bomen o.i.d. voor schaduw, drink- en voederplaatsen, plaatsen om rondjes te lopen voor bewegingstraining, boomstammen of rotsblokken om zich tegenaan te schuren. Stukken grasland zijn wenselijk.

Binnenverblijf:  Voor elk dier moet het mogelijk zijn om zich te schuren.

Afrastering
Een omheining van 1,6 m hoogte is voldoende. Greppels of sloten zijn ook mogelijk.

Klimaat
De staltemperatuur moet de buitentemperatuur gematigd volgen, maar in de winter bij zebra’s vorstvrij.

Eisen aan het houden van onevenhoevigen
Sociaal gedrag/ socialisatie: De dieren kunnen als fokgroepen (als paar of als kudde met een volwassen hengst),  merriegroepen of vrijgezellengroepen gehouden worden. Dekhengsten vallen niet zelden opgroeiende jonge hengsten aan en vaak ook jonge merries, zodat jonge hengsten en jonge merries eventueel uit de kudde gehaald moeten worden. Het is niet diervriendelijk om een volwassen hengst blijvend solitair te houden. Om de sociale band tussen moeders en dochters te versterken, moet het mogelijk zijn om de hengst tijdelijk af te scheiden.

Een socialisatie met andere soorten is principieel bij alle paardachtigen mogelijk. Zebra’s en onagers worden bijvoorbeeld samen met struisvogels of met andere hoefdieren gehouden. De socialisatie is echter niet altijd zonder problemen. Factoren die van invloed zijn, zijn onder andere soort en leeftijd van de gesocialiseerde dieren, de grootte en de structuur van het verblijf en vooral de individuele karakters van de dieren. Er moet daarom op algemene en individuele verdraagzaamheid gelet worden.

Verrijking van de leefomgeving: Socialiseren met andere soorten.

Voeding
Geschikt voer is groenvoer, resp. hooi, krachtvoer op graanbasis en wortels en suikerbieten e.d. Er moet op gelet worden, dat de dieren voldoende ruw voer krijgen om te kauwen. De dieren moeten tenminste 12 uur per dag toegang hebben tot hun ruw voer.

De voer- en drinkplaatsen moeten zich op bodemhoogte bevinden, om de natuurlijke eethouding van de dieren te benaderen. Drink- en voerplekken moeten zo ver mogelijk van elkaar verwijderd liggen om de beweging van de dieren te stimuleren.