Prachtvinken – Estrildidae

Geslachten: Amadina, Pytilia, Parmoptila, Percnopis, Nigrita, Pyrenestes, Cryptospiza, Mandingoa, Nesocharis, Neisna, Estrilda, Krimhilda, Brunhilda, Glaucestrilda, Lagonosticta, Hypargos, Spermophaga, Euschistospiza, Clytospiza, Granatina, Uraeginthus, Stictospiza, Orthygospiza, Paludipasser, Sporaeginthus, Amandava, Aegintha, Zonaeginthus, Stagonopleura, Oreostruthus, Emblema, Neochmia, Bathilda, Aidemosyne, Stizoptera, Taeniopygia, Poephila, Reichenowia, Erythrura, Amblynura, Chloebia, Padda, Heteromunia, Munia, Lonchura, Lepidopygia, Spermestes, Odontospiza, Euodice.

Herkomst

Afrika, Tropisch Azië, Australië en Nieuw Guinea.
Prachtvinken zijn kleine Vogels met een grootte van 9-17 cm en een gewicht van 7-25 gram. Ze komen vaak in groepen voor, uitgezonderd Parmoptila en Nigrita soorten.

Voeding

Prachtvinken zijn overwegend zaadeters. Echter de Nigrita/Percnopis-soorten zoals de bruinborstastrilde, Nigrita bicolor, voeden zich vaak uitsluitend met insecten en hebben speciale voeding nodig.
De zaadeters moet men een zeer afwisselende voeding aanbieden, dat alle levensnoodzakelijke vitamine en sporenelementen en mineralen bevat, ook halfrijpe en rijpe zaden, groente, groenvoer en dierlijke eiwitten (Insekten e.d.).
Voor alle Prachtvinken geldt dat voor het grootbrengen van de jonge vogels dierlijk eiwit noodzakelijk is.

Vers en schoon voer en water, zand, grit e.a. moeten continu beschikbaar zijn.
Voer- en waterbakjes, evenals badgelegenheden dient men zo op te stellen, dat ze door de vogels niet vervuild kunnen worden met uitwerpselen. Voer moet niet kunnen bevriezen, (Bad-)Water moet ijsvrij gehouden worden.

Huisvesting

De Kooi-, Volière- en (nacht)binnenverblijfindeling mag niet tot verwondingen of gezondheidsschade leiden, en zal goed te reinigen moeten zijn. Kooi, Volière en binnenverblijf dienen van minstens 3 zitgelegenheden te zijn voorzien, die zover van elkaar aangebracht zijn, dat de vogel die vliegend moet bereiken; Natuurlijke takken worden aanbevolen. Kooien moeten aan drie kanten, volières aan een kant ondoorzichtig zijn. Buitenvolières moeten gedeeltelijk overdekt zijn, met een goed bereikbaar binnenverblijf en, zijn uitgevoerd, met een weerbescherming (Bescherming tegen zon, wind en neerslag), die elk tijdstip door de vogels opgezocht kan worden. De volièrehoogte moet minstens 1,70 m bedragen. De bewegingsvrijheid voor de dierhouders moeten voor de reinigings werkzaamheden gewaarborgd zijn.
De bodem zal met zand, houtsnippers, aarde of andere gebruikelijke materialen bedekt worden; en moet schoon worden gehouden. Kooien mogen geen reflecterende tralies hebben.
Tot een minimale uitrusting van kooien en volières behoren schuil-, slaap- en nestmogelijkheden. In de volière is een beplanting met niet giftige planten aan te bevelen.
Het gehele jaar deze vogels houden in een buitenvolière met een verwarmde binnenruimte is mogelijk. De temperatuur in de binnenruimte mag niet onder de 15°C zijn. Voor soorten der geslachten Chloebia, Lagonosticta, Reichenowia, Parmoptila, Percnopis, Nigrita, Pyrenestes en Spermophaga zijn temperaturen van tenminste 20°C aan te bevelen.

Gezondheid

Voedsel afgeschermd aanbieden.
Laat voer niet te lang staan omdat het bij vochtig weer gaat schimmelen en ook ongedierte aantrekt.

Zorg voor niet-giftige beplanting, zodat de vogels zich een beetje terug kunnen trekken en in de schaduw kunnen zitten van struiken.

Dagelijks controleren van de toestand waarin de vogels verkeren is raadzaam. Bij vermoeden van ziekte, het hebben van parasieten, of zichtbare verwondingen is het raadzaam een dierenarts te raadplegen. Over de onderzoekingen en behandelingen dienen aantekeningen te worden bijgehouden.

Gedrag

Prachtvinken kunnen, met uitzondering van de Nigrita/Percnopis soorten, in groepen gehouden worden, waarbij men wel een afweging moet maken in gedrag en grootte van de te samen te houden soorten.
Bodembroedende soorten, zoals bijvoorbeeld de kwartelastrilde, Orthygospiza atricollis, hebben grote graspollen nodig om zich terug te kunnen trekken. Vooral soorten uit droge gebieden hebben nodig de mogelijkheid om zandbaden te kunnen nemen.