Kousenbandslang (Thamnophis soorten)

 

kousenbandslang

Algemeen
Het geslacht Thamnophis dankt zijn Nederlandse naam aan de lengtestrepen die lijken op een kousenband. Kousenbandslangen hebben maximaal drie van die strepen: één rugstreep en twee zijstrepen. Soms ontbreekt alleen de rugstreep, soms ontbreken beide zijstrepen en soms ontbreken zelfs alle strepen. De kleur van de strepen is heel divers: wit, geel, rood, oranje, bruin en zelfs groenige en blauwige tinten komen voor. Ook de achtergrondkleur is variabel: felgeel, grijs, donkerbruin en diepzwart worden gezien. In deze achtergrondkleur zijn vaak stippen en vlekken aanwezig. Hierdoor ontstaat een gespikkeld, gestreept of gevlekt patroon, soms zelfs een dambordpatroon. De ogen zijn groot en hebben een ronde pupil.

Kousenbandslangen komen in het wild voor in grote delen van Noord- en Midden-Amerika; van de oost- tot de westkust en van Costa Rica tot Canada en zelfs het zuidelijke deel van Alaska. De slangen komen in zo’n groot gebied voor doordat ze geen specifiek dieet hebben en zich uitstekend aan de omstandigheden kunnen aanpassen. De natuurlijke leefomgeving is dan ook divers: van moerassen, hellingen (tot hoogtes van 2800 meter), kustgebieden en afvoerkanaaltjes tot onbebouwde percelen, in vrij droge en natte gebieden, maar meestal wel in de buurt van water of in ieder geval vochtige moerassen.

In welk leefgebied ze ook terecht komen, kousenbandslangen eten vrijwel alle soorten levende dieren die ze daar tegenkomen en in staat zijn te overmeesteren.

Als u overweegt om een kousenbandslang als huisdier te kopen, is het belangrijk dat u zich van tevoren goed laat informeren. Deze huisdierenbijsluiter kan u daarbij helpen.

Verschillende varianten
Er zijn inmiddels bijna dertig soorten kousenbandslangen beschreven, waarvan vele ook nog eens meerdere ondersoorten kennen. Het onderscheid tussen deze soorten en ondersoorten is voor de hobbyist en zelfs voor de expert vaak moeilijk te maken.

Niet alle soorten zijn even geschikt als huisdier. De volgende soorten zijn wel goed in een terrarium te houden: Thamnophis elegans (T. elegans), T. proximus, T. radix, T. sauritus en T. sirtalis. Deze soorten worden in het algemeen niet langer dan ongeveer een meter en zijn gemiddeld ongeveer 50 tot 80 centimeter lang.

De meeste soorten kousenbandslangen komen in het wild nog in grote getale voor. Sommige (onder)soorten zoals T. gigas, T. sirtalis tetrataenia, T. hammondii, T. rufipunctatus en T. proximus diabolicus zijn echter beschermd vanwege de steeds kleiner wordende wilde populaties.

Van nature
De meeste kousenbandslangen zijn dagactief. Sommige soorten, zoals  T. proximus en T. sirtalis, zijn zowel dag- als nachtactief. Kousenbandslangen zijn in het algemeen actiever dan de meeste andere als huisdier gehouden slangensoorten. Tijdens de koelere delen van de dag (vroege ochtend, namiddag en vroege avond) zwerven kousenbandslangen door hun territorium op zoek naar voedsel.

Vanwege hun dagactieve levenswijze hebben kousenbandslangen een relatief goed gezichtsvermogen. Geuren worden waargenomen met de neus en het zogenaamde vomeronasaal orgaan. Het vomeronasaal orgaan bestaat uit een aantal putjes in het dak van de bek. Door de tong worden er geurdeeltjes naar toegebracht. Ook kunnen kousenbandslangen goed trillingen en kleine warmteverschillen waarnemen. Al deze zintuigen worden ingezet bij de jacht op prooidieren.

Kousenbandslangen eten in het wild levende prooien: de kousenbandslang grijpt een prooi met zijn bek en werkt die met kauwende bewegingen in zijn geheel naar binnen. Gifstoffen in het speeksel van de kousenbandslang helpen bij het verlammen van de prooi. Deze gifstoffen zijn ongevaarlijk voor mensen.

Na de maaltijd trekken kousenbandslangen zich graag terug op een rustige, schaduwrijke en warme plek, maar ze komen nog regelmatig tevoorschijn om te zonnebaden op een steen of een tak boven het water.

Als kousenbandslangen zich bedreigd voelen, zullen ze in het algemeen vluchten. Als vluchten niet mogelijk is zullen ze zich verdedigen: eerst door dreigen en als dat niet helpt door te bijten. Een laatste verdedigingstechniek die kousenbandslangen kunnen aanwenden is het legen van de anaalklieren, waarbij vaak tegelijkertijd ontlasting geloosd wordt. Hierbij komt een zeer onaangename geur vrij.

Alle Thamnophis soorten overwinteren als voorbereiding op de paartijd in grote groepen (tot wel enkele duizenden dieren) in holen in de grond, ieder jaar op dezelfde plek. De trek naar die holen toe, vaak over een grote afstand, begint in de periode september tot november. Feromonen (geurstoffen) die worden achtergelaten in kruipsporen leiden de slangen naar elkaar toe. Kousenbandslangen kunnen mannelijke en vrouwelijke feromonen van elkaar onderscheiden, waardoor mogelijke partners elkaar ook in het paarseizoen kunnen vinden.

Tijdens de winterrust, in de paartijd en in de werptijd leven kousenbandslangen in grote groepen op een klein oppervlak, In de zomermaanden leven ze verspreid over een veel groter gebied.

Huisvesting
De meeste Thamnophis-soorten kunnen zowel alleen als in groepen worden gehuisvest. Huisvest T. elegans echter individueel, omdat bij deze soort vaak kannibalisme voorkomt. Van T. sirtalis is ook bekend dat ze wel eens een soortgenoot willen opeten, maar niet zo vaak dat groepshuisvesting onmogelijk is. Blijf bij deze soort echter wel opletten!

Wanneer u een terrarium aanschaft, moet u er op letten dat er voldoende, goed geplaatste ventilatieopeningen zijn. Vermijd tocht. Kousenbandslangen zijn meesterontsnappers. Let er dus op dat het deksel of de deuren goed sluiten en ventilatieopeningen niet zo groot zijn dat de slang zich erdoor zou kunnen wurmen of erin klem zou kunnen komen te zitten.

De vereiste grootte van het terrarium is afhankelijk van de soort. In het algemeen geldt dat de lengte en de breedte bij elkaar opgeteld groter moet zijn dan de totale lengte van de slang. Een hoogte van 30 tot 50 centimeter is in alle gevallen voldoende. Het terrarium mag niet te groot zijn. In een te groot terrarium voelen kousenbandslangen, vooral de jongen, zich niet veilig. Voor groepen zijn meestal  grotere terraria nodig; in een terrarium met een grondoppervlak van ongeveer 120 x 60 centimeter kunnen zes kleine of drie grote kousenbandslangen gehuisvest worden.

Daglichtlampen geven licht dat lijkt op zonlicht. Of de kousenbandslang dit echt nodig heeft is niet helemaal duidelijk maar de slangen lijken zich er wel beter bij voort te planten. Het aantal verlichtingsuren per dag moet worden aangepast aan het jaargetijde. ’s Zomers mag de verlichting maximaal veertien uur per dag branden.

De warmte die de daglichtlampen afgeven kan in combinatie met de warmte van één of twee spotjes of gloeilampen (25 tot 40 Watt) gebruikt worden om het terrarium mee te verwarmen. Zorg ervoor dat er een temperatuurverloop ontstaat in het terrarium, bijvoorbeeld door de lampen aan één kant van het terrarium te monteren. Hierdoor kunnen de slangen zelf de gewenste temperatuur kiezen. Ze zullen vaak onder de spotjes gaan liggen om zich op te warmen: op die plek mag de temperatuur overdag dan ook oplopen tussen 25 tot 32 graden Celsius. Leg er een platte steen neer waarop ze kunnen liggen. In de koelste hoek van het terrarium mag de temperatuur dalen tot 22 graden Celsius. Let op dat de slangen geen direct contact met de lampen kunnen maken, omdat dit ernstige brandwonden oplevert. Plaats bijvoorbeeld een fijnmazige kooiconstructie om de lamp(en) heen.

’s Nachts mag de temperatuur in het terrarium dalen tot kamertemperatuur (20 graden Celsius). Vaak kunnen voor de nacht de verlichting en verwarming worden uitgeschakeld, maar indien nodig kan voor nachtelijke verwarming een warmtematje onder het terrarium worden gelegd of een rode of blauwe lamp in het terrarium worden geplaatst. Het warmtematje mag maximaal de helft van het bodemoppervlak beslaan, kan ook overdag ingezet worden als bijverwarming en moet ingesteld worden op 18 tot 20 graden Celsius. Laat nooit ’s nachts de gloeilampen of spots branden, de slang heeft een dag-nachtritme nodig.

Zowel het warmtematje als de lampen kunt u aansluiten op dimmers zodat u daarmee de temperatuur in het terrarium kunt bijstellen. Hang tenminste twee thermometers in het terrarium: één onder de lampen en één in de hoek die het verst van de lampen af ligt. In de winter kan zowel de verlichting als de verwarming uitgeschakeld worden voor de winterrust.

Een ruime waterbak, waar alle slangen tegelijk in kunnen liggen, dient als drink- en badplaats en soms ook als toilet. Soorten die van water houden zoals T. proximus kunnen vaak en urenlang liggen baden, andere soorten zullen slechts af en toe een bad nemen.

Als bodembedekking zijn mos of een mengsel van turfmolm en zand zeer geschikt. Alternatieven zijn kranten of keukenpapier, stofvrij zaagsel (nóóit cederzaagsel in verband met giftige gassen die hieruit vrijkomen), stofvrije kattenbakvulling, schorssnippers en kokosvezel. De belangrijkste voorwaarde voor een goede bodembedekking is dat deze droog is. Een te natte en/of vuile bodembedekking kan leiden tot huidproblemen.

Kousenbandslangen moeten in een relatief droog terrarium worden gehouden. Om de kans op vervellingsproblemen door de droogte klein te houden kunt u behalve een waterbak ook een plastic bewaarbox met daarin vochtig veenmos (Spaghnum) in het terrarium plaatsen. Maak een gat in het deksel waardoor de slangen gemakkelijk in- en uit de box kunnen en zet de box met het deksel erop in het terrarium.

Veel kousenbandslangen klimmen graag: plaats daarom klimtakken in het terrarium en eventueel robuuste (kunst)planten. In de achterwand van het terrarium kunnen plateaus worden gemaakt waarop de dieren kunnen liggen.

Verder moet het terrarium zijn voorzien van tenminste twee schuilplaatsen; één in het warme en één in het koele deel van het terrarium. Deze kunt u bijvoorbeeld maken met stukken schors, een halve kokosnoot of een omgekeerd bloempotje. Als u bloempotjes gebruikt, zorg er dan voor dat het gat in de bodem groot genoeg of afgedekt is. Dat voorkomt dat een kousenbandslang klem komt te zitten in zo’n gat en botbreuken oploopt. De schuilplaatsen hoeven niet zo groot te zijn, slangen liggen graag een beetje klem als ze zich verschuilen.

Sommige Thamnophis-soorten, bijvoorbeeld T. elegans, kunnen in Nederland een groot deel of zelfs het gehele jaar buiten worden gehuisvest. Hierbij worden uiteraard wel eisen gesteld aan de inrichting van het buitenverblijf. Als u uw kousenbandslangen  buiten wilt huisvesten, laat u dan informeren door iemand die hiermee ervaring heeft.

Winterrust
De winterrust is een natuurlijk verschijnsel en is daarom aan te bevelen, ook als u niet met de dieren wilt kweken. Voorafgaand aan kweek is een winterrust van vier tot twaalf weken (november tot maximaal begin maart) noodzakelijk. De voorbereiding voor de winterrust neemt twee weken in beslag en bestaat uit het geleidelijk afbouwen van de verwarming en het aantal uren licht per dag. Voordat de voorbereiding voor de winterrust kan beginnen moeten de slangen twee weken niet gevoerd zijn. Vervolgens mag tot vlak na het einde van de winterrust niet meer gevoerd worden.

Een week na het uitschakelen van de verwarming en de verlichting in het terrarium kunnen de slangen overgebracht worden naar hun winteronderkomen. Dat winteronderkomen moet staan op een koele (temperatuur onder tien graden Celsius) maar vorstvrije plek. Noordelijke soorten kunnen eventueel overwinteren in de koelkast. Laat u hierover informeren door iemand met ervaring.

In hun winteronderkomen moet een dikke laag bodembedekking aanwezig zijn, omdat de dieren zich erin ingraven. Bevochtig ongeveer één keer per week het oppervlak van de bodembedekking licht met een plantenspuit. Op de binnenkant van het deksel moet condens aanwezig zijn: is dit niet het geval sproei dan vaker. Controleer bij het openen van de bak voor het sproeien altijd ook even de slangen. De dieren moeten altijd beschikken over drinkwater maar mogen tijdens de winterrust niet gevoerd worden.

Stel bij dieren die aan het vervellen zijn de winterrust uit tot na de vervelling. Jongen die in de zomer van hetzelfde jaar geboren zijn en zich goed hebben ontwikkeld kunnen ook prima de winterrust doorstaan. Jongen van dezelfde leeftijd die slecht ontwikkeld zijn en jongen die in de herfst geboren zijn kunnen echter beter warm gehouden en gewoon doorgevoerd worden. Datzelfde geldt voor drachtige vrouwtjes met duidelijk voelbare embryo’s of eieren.

In het voorjaar kunnen de slangen weer overgebracht worden naar het terrarium en kunnen de temperatuur en verlichting weer geleidelijk teruggebracht worden naar het normale niveau. Vaak hebben de dieren dorst; wanneer de dieren goed hebben gedronken kan voer worden aangeboden. Meestal zullen de dieren echter voedsel weigeren tot na de eerste vervelling.

Verzorgen en hanteren
Controleer iedere dag de vochtigheid en temperatuur in het terrarium. Vervang dagelijks het water in de waterschaal door schoon lauw water en verwijder daarbij tegelijkertijd niet-opgegeten voedsel en ontlasting uit het terrarium.

Gemiddeld eens per maand dient het hele terrarium leeggehaald en in zijn geheel schoongemaakt te worden, inclusief volledige vervanging van de bodembedekking. Kranten gebruikt als bodembedekking moeten in het algemeen vaker vervangen te worden, wacht hier niet te lang mee. Was alle inrichtingsmaterialen af met heet water. Doe dit in een emmer die vervolgens uitsluitend nog gebruikt wordt bij het schoonmaken van het terrarium. Zo voorkomt u dat ziekten worden overgebracht op mensen. Als desinfectie van het terrarium en de inrichting nodig is, gebruik dan een mild desinfectans, spoel goed na en droog vervolgens alles goed af. Goede desinfectiemiddelen zijn verkrijgbaar bij uw dierenarts of dierenspeciaalzaak.

Kousenbandslangen kunnen opgepakt worden door ze halverwege het lichaam voorzichtig maar zonder aarzeling vast te pakken. Geef ze vervolgens steun door de slang op uw handen/armen te zetten. Laat de slang zijn eigen weg gaan, maar zorg er altijd voor dat u de slang net achter de kop kunt beetpakken wanneer hij/zij een ongewenste richting uit gaat.

Om de kans op beten te verkleinen, is het verstandig te zorgen dat u niet naar prooi ruikt als u de slang gaat hanteren. Dieren die al wat langer in gevangenschap worden gehouden bijten zelden, ze zullen eerder hun anaalklieren legen. Drachtige dieren, dieren in winterrust en dieren die bij een te lage temperatuur worden gehouden zijn echter wat sneller geneigd te bijten dan andere. Houd slangen vanwege het risico op beten nooit in de buurt van uw gezicht. Als u gebeten wordt en de slang niet loslaat, wat gelukkig zeer zelden gebeurt, moet u de slang net achter de kop beetpakken en de kop naar voren, dus in de richting van uw huid duwen. Op die manier komen de naar achteren gerichte tanden los uit uw huid. Raadpleeg bij twijfel of wanneer de wond pijnlijk, rood, gezwollen en warm wordt altijd uw huisarts!

Reptielen kunnen drager zijn van Salmonella-soorten en andere ziekteverwekkers die voor mensen potentieel gevaarlijk zijn.  Was na het verzorgen, voeren, hanteren van uw kousenbandslang en/of het schoonmaken van het terrarium daarom altijd direct uw handen met warm water en zeep gedurende tenminste 30 seconden.

Laat kinderen nooit alleen met deze dieren.

Voeding
Kousenbandslangen zijn net als alle andere slangen carnivoren (vleeseters). In de natuur eten ze vrijwel alle dieren die ze kunnen overmeesteren, zoals naaktslakken, regenwormen, bloedzuigers, hagedissen, amfibieën, vogels, vissen en knaagdieren. Als ze geen levende dieren kunnen vinden, zullen ze zich voeden met eieren.

In gevangenschap kunnen kousenbandslangen gevoerd worden met pinkies (nestmuizen zonder haar en met gesloten ogen), vis, regenwormen en naaktslakken. Deze prooien kunnen zowel dood (in stukjes) als levend (mits niet te groot) worden aangeboden. Pinkies en vis kunt u kopen in de reptielenspeciaalzaak, meestal als diepvriesproduct. Regenwormen en naaktslakken kunt u zelf vangen. Let er wel op dat u deze vangt op een plek waar geen gif is gebruikt. Als aanvulling kunt u ook vleesbijproducten (bijvoorbeeld hart) en/of kattenvoer geven,  dit mag echter geen hoofdbestanddeel van de voeding vormen.

Een gevarieerd dieet van verschillende prooidiersoorten is meestal compleet en hoeft dus niet aangevuld te worden met vitaminen en mineralen. Hetzelfde geldt voor een dieet van uitsluitend pinkies. Bij een dieet van uitsluitend vis, moet u nagaan of de gevoerde vissoort thiaminase bevat. Thiaminase is een enzym dat in het vlees van veel vissoorten voorkomt en vitamine B1 (thiamine) afbreekt. In het bijzonder bevatten zoetwaterspiering, kabeljauw, grijze harder en bandeng veel thiaminase, maar het enzym wordt ook aangetroffen in onder andere voorntjes en goudvissen. Vermijd indien mogelijk thiaminase bevattende vis. Zorg er voor dat er geen grote stukken graat in de vis(reepjes) zitten: deze kunnen zich door het darmkanaal van de slang boren, waarna ze door middel van een operatie verwijderd moeten worden! Breek de graat dus in kleine stukjes. Vette vis mag slechts in geringe mate en bij voorkeur alleen vers aangeboden worden.

Als u vitamine- en mineralenpreparaten wilt gaan geven, overleg dan altijd nut, noodzaak en dosering met een dierenarts of iemand met veel terrariumervaring. Een overmaat aan bepaalde vitaminen (met name A en D) doet uw slang namelijk meer kwaad dan goed.

Zoals alle slangen kunnen ook kousenbandslangen langere tijd zonder voedsel overleven; zo eten kousenbandslangen van nature meestal niet aan het einde van de dracht en tijdens de winterrust. Als uw slang onder andere omstandigheden stopt met eten, is het van belang erop te letten of de slang afvalt of de conditie achteruitgaat. Is dat het geval, dan is er vaak sprake van een onderliggend probleem zoals verkeerde omstandigheden in het terrarium of ziekte. Raadpleeg bij twijfel over de gezondheid van het dier altijd een dierenarts.

Pas geboren jongen kunnen goed gevoerd worden met kleine (stukjes) vis, naaktslakken en/of regenwormen in stukjes. De eerste maaltijd kunt u een dag na de eerste vervelling aanbieden. Volwassen kousenbandslangen kunt u één keer per week voeren. Jongen kunnen eens in de twee à drie dagen gevoerd worden. Verlaag de voerfrequentie geleidelijk tot die voor volwassen kousenbandslangen.

In principe kan het voer op een schaaltje in het terrarium worden gezet, maar het individueel voeren van alle slangen met een voertang heeft de voorkeur. Zo weet u precies welke slangen wel en welke niet hebben gegeten, krijgt iedere slang zijn deel, hebben ze niet de mogelijkheid alleen de lekkerste dingen te eten en is het risico op voerconflicten zeer klein.

Voer in het begin zoveel als de dieren willen. De meeste dieren zullen tevreden zijn met één à twee voeritems per voederbeurt, vooral de mannetje. Andere dieren zullen zich helemaal vol eten. Houd bij welke dieren wat en hoeveel hebben gegeten. Als blijkt dat een (niet-drachtig) dier zich herhaaldelijk vol eet, beperk voor die slang dan de hoeveelheid voedsel.

Zorg ervoor dat bevroren prooidieren goed ontdooid zijn voordat u ze voert. Dit kan in de koelkast of in een zakje in warm water. Ontdooi prooidieren nooit in de magnetron. Dit verandert de samenstelling van het vlees en verhoogt het risico op snel bederf dat kan doorgaan in het darmkanaal van de slang en het dier zo ziek kan maken.

Voer met een voedertang of pincet, nooit met de blote hand! U kunt de interesse van de slang voor een dode prooi wekken door de prooi voor de neus van de slang heen en weer te bewegen.

Het kan een goed idee zijn om uw slang in een andere bak dan zijn of haar terrarium te voeren. De slang zal dan de andere bak in plaats van het terrarium in verband brengen met voedsel, waardoor de kans dat uw hand wordt aangezien voor een prooi als u de slang uit het terrarium wilt pakken afneemt. Als de slangen in een groep in het terrarium worden gehouden, kunt op deze manier de slangen bovendien perfect individueel voeren. Voeren vanaf een schaaltje is dan ook geen probleem. U kunt de slangen één voor één in dezelfde bak zetten of zorgen dat er net zoveel bakken als slangen zijn, zodat ze tegelijkertijd maar toch individueel kunnen eten.

Van jong tot volwassen dier
Mannelijke kousenbandslangen zijn in het algemeen korter dan vrouwtjes hebben een relatief langere staart. Ook hebben mannetjes een bredere staartbasis; het lichaam van het vrouwtje wordt achter de cloaca abrupt smaller, bij mannetjes is de breedte van dit gebied even groot als het voorste deel of zelfs breder. Door inwendig onderzoek kan bijna altijd correct bepaald worden wat het geslacht van uw slang is. Laat dit over aan iemand die hier veel ervaring mee heeft, om te voorkomen dat uw slang gewond raakt. Als u uw slang koopt bij een kweker zal in de meeste gevallen het geslacht al bepaald zijn.

Kousenbandslangen zijn geslachtsrijp op een leeftijd van ongeveer twee jaar. Kort na de opwarming in het voorjaar en uiterlijk na de eerste vervelling na de winterrust worden de slangen paringsbereid. Wilt u met de slangen kweken dan kunt u nu kweekgroepen samenstellen. Als vuistregel geldt: per vrouwtje twee mannetjes. De dieren waarmee gekweekt wordt moeten gezond en voldoende ontwikkeld zijn en behoren tot dezelfde Thamnophis-soort.

Drachtige vrouwtjes worden snel dikker en de jongen zijn vanaf ongeveer een maand dracht halverwege de lengte van de slang en later steeds verder in de richting van de staart voelbaar. Het vrouwtje gaat meer eten en blijft in ieder geval de eerste helft van de dracht eten. Hoogdrachtige vrouwtjes moeten individueel gehuisvest te worden om ze zoveel mogelijk rust te geven.

De dracht duurt bij kousenbandslangen gemiddeld ongeveer 60 tot 90 dagen, maar afhankelijk van de soort en de weersomstandigheden kan dit korter of langer zijn. Bij T. elegans zijn zelfs drachten met een duur van 120 tot 150 dagen beschreven.

Kousenbandslangen planten zich één tot twee keer per jaar voort. Het vrouwtje is in staat om een deel van het zaad van de paring op te slaan. Tot soms wel drie jaar later kan het vrouwtje zich nog bevruchten met hetzelfde opgeslagen sperma.

Kousenbandslangen zijn ovovivipaar. Dat wil zeggen dat de jongen hun volledige ontwikkeling doormaken in het lichaam van de moeder. De jongen worden geboren in een ei zonder kalkschaal. Zodra het vrouwtje de eieren heeft gelegd, doorbreken de jongen direct het eivlies.

De worpgrootte is afhankelijk van de soort en de grootte en leeftijd van het vrouwtje, maar is meestal 5 tot 35 jongen. Voor het werpen zoekt het vrouwtje een warme beschutte plek. Meestal heeft het vrouwtje in één tot twee uur tijd al haar jongen geworpen. Een slechte conditie van het vrouwtje of storende invloeden van buitenaf kunnen tot verlenging of onderbreking van het geboorteproces leiden. Een calciumtekort tijdens de dracht, verkeerde omstandigheden in het terrarium en stress door andere slangen kunnen leiden tot legnood. Het vrouwtje zal dan eerst onrustig en later erg sloom worden. Zoek zo snel mogelijk hulp van een dierenarts, want als niet wordt ingegrepen gaat de slang vrijwel zeker dood.

Direct na het uitkomen zoeken de jongen een veilig heenkomen onder stukken schors, stenen, bladeren of iets dergelijks. Haal ze zo snel mogelijk uit het terrarium om te voorkomen dat ze worden opgegeten door de moeder. Huisvest de jongen in groepjes van vijf tot zeven in niet te grote bakjes.

De eerste vervelling vindt in de regel binnen één tot drie uur na de geboorte plaats. Eén tot twee dagen na de vervelling, soms later, eten de jongen hun eerste maaltijd. De kleur en de tekening van de jongen komt overeen met die van volwassen slangen, maar later worden de kleuren in het algemeen donkerder. De pas geboren slangen zijn afhankelijk van de soort, grootte van de moeder en de worpgrootte ongeveer 10 tot 25 centimeter lang.

Kousenbandslangen kunnen in gevangenschap drie tot tien jaar oud worden. De gemiddelde levensduur is ongeveer zes jaar. 

Ziekten en aandoeningen
Erfelijke aandoeningen die regelmatig voorkomen bij kousenbandslangen zijn een kronkel in de ruggengraat, onderontwikkelde kaken, dubbelkoppigheid, een waterhoofd en het ontbreken van meerdere buikschubben. Met slangen die dergelijke afwijkingen vertonen mag nooit gekweekt worden.

Door het verkeerd voeren van kousenbandslangen kunnen gezondheidsproblemen ontstaan. Vitamine B tekort door teveel thiaminase is herkenbaar aan ongecoördineerde bewegingen, krampen en het krampachtig achterover strekken van de kop.

Voorkomende huidproblemen zijn (brand- en bijt)wonden. Ook problemen met de vervelling komen voor, maar minder vaak dan bij andere slangensoorten. Belangrijk bij de vervelling is dat de vervelde huid compleet is. Slangen hebben transparante huid over hun ogen, een bril genoemd. Deze huid hoort in één geheel met de rest van de huid losgelaten te worden. Vlak voor de vervelling de bril ondoorzichtig.

Ophionyssus natricis, slangenmijt, komt regelmatig voor, vooral bij wildvangexemplaren en dieren die onder verkeerde omstandigheden worden gehouden. Volwassen mijten zijn maar net met het blote oog zichtbaar als zeer kleine roodbruine puntjes. Mijten kunnen stress, vervellingsproblemen, bloedarmoede, verlies van eetlust en uiteindelijk de dood van uw slang veroorzaken.

Mondrot is een bij slangen veel voorkomende ontsteking van de bek. Het kan ontstaan door verkeerde omstandigheden in het terrarium, met name door een natte, vuile bodembedekking. Raadpleeg uw dierenarts als er in de bek van de slang tekeningen van ontsteking zijn (onder andere pus, roodheid, zwelling, pijn met soms weigeren van voedsel tot gevolg). Mondrot leidt namelijk indien onbehandeld vaak tot de dood van de slang.

Kousenbandslangen zijn gevoelig voor een groot aantal verschillende inwendige parasieten, voornamelijk zuig- en rondwormen. Deze kunnen allerlei organen aantasten. Een dierenarts kan door de ontlasting van de slang te onderzoeken bepalen of er sprake is van een worminfectie. Slangen kunnen geïnfecteerd worden via een andere slang of door het eten van besmette prooidieren.

Entamoeba invadens is een gevreesde inwendige parasiet waar de slang aan kan overlijden. Symptomen van besmetting zijn: niet eten, braken van onverteerd voedsel, vermageren, slijmerige, waterige ontlasting, vaak met bloed en stukjes darmslijmvlies, veel drinken, sloomheid en verzwakking. Een geïnfecteerde slang maakt alleen kans op overleving als behandeling door een dierenarts zo snel mogelijk wordt gestart.

Een Salmonella-infectie kan bij slangen symptoomloos verlopen, maar soms ontstaan er wel verschijnselen. Bij waterige, groen gekleurde, stinkende ontlasting moet u uw slang verdenken van salmonellose.

Om parasitaire infecties te voorkomen is het verstandig nieuw aangekochte slangen eerst vier tot twaalf weken in quarantaine te plaatsen en indien mogelijk alleen prooidieren te voeren die tenminste 30 dagen ingevroren zijn geweest. Langdurige bevriezing doodt namelijk de meeste parasieten. Neem bij zieke slangen vanwege het potentiële gevaar voor uzelf en uw gezin direct strikte hygiënemaatregelen in acht. Beperk hanteren tot een minimum, zorg dat er één volwassene is die de slang verzorgt, was en ontsmet uw handen na contact met de slang of het terrarium, gebruik eventueel wegwerphandschoenen, enzovoort. Neem altijd contact op met een dierenarts wanneer u denkt dat uw dier iets mankeert.

Benodigde ervaring
Thamnophis-soorten die al jarenlang succesvol in gevangenschap gekweekt worden, zich goed hebben aangepast en geen bijzondere voedingseisen hebben zijn relatief eenvoudig te houden en zijn daarom ook geschikt voor de beginnende reptielenhouder. Laat u wel altijd goed informeren voordat u een kousenbandslang aanschaft. Bedenk van tevoren dat bij de verzorging van kousenbandslangen relatief veel tijd gaat zitten in het schoonmaken van het terrarium.

Kosten
Kousenbandslangen zijn te koop vanaf enkele tientallen euro’s. Terraria kosten in het algemeen enkele honderden euro’s. Pinkies zijn te koop vanaf ongeveer € 0,25. De prijzen van vis zijn erg variabel. Houd naast de kosten voor de aanschaf en verzorging ook rekening met eventuele dierenartskosten.

Bijzonderheden

  • Zoek een in reptielen gespecialiseerde dierenarts vóórdat u een reptiel koopt. Laat uw slang na aankoop controleren door een dierenarts. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar in- en uitwendige parasieten. Neem zo vers mogelijke ontlasting van uw slang mee.
  • Kies bij voorkeur voor jonge nakweekdieren. Wildvangdieren zijn vaak besmet met (in- en/of uitwendige) parasieten, dragen regelmatig ziekten bij zich en zijn erg gevoelig voor stress.
  • Let op of de slang die u wilt aanschaffen een gave huid, heldere ogen, een schone neus, bek en cloaca heeft en geen verschijnselen van ademhalingsproblemen (met de bek open en/of piepend ademen, belletjes rond de neusgaten) vertoont. Kies een slang die alert en nieuwsgierig is (tongelen).
  • Laat de slang de eerste drie dagen na aanschaf zoveel mogelijk met rust (niet hanteren, niet voeren) om hem of haar even te laten wennen. Observeer wel het gedrag, de ademhaling, ontlasting en het uiterlijk van de slang.

Tekst en foto: Stichting Herpetofauna